zaterdag 26 maart 2011

M., je ben een Lamme. Van de drank. En dat is erger dan een handicap.

Ik heb te horen gekregen wat die ex van mij nu ongeveer van me wil. Nog eens veel geld en een heleboel verwijten. Maar dit keer gebracht door zijn 'nieuwe' vriendin.
Dat ze begreep dat ik verder wilde in Alkmaar. En dat zij twee dat ook wilden en een gezinnetje willen, maar dat het niet kan door dat geld. Dat ze porno gevonden heeft, dat van mij zou zijn. En dat ze ziek werd van wat de ex en ik allemaal gedaan hadden.
Dat had ze via vrienden aan mij gericht, met de eis aan hen dat ze het doorstuurden en ik binnen 12 uur een reactie zou sturen.

Neem aan dat je snapt dat ze twaalf eeuwen kan wachten. 

Uit het bericht haal ik op dat het over 2009 moest gaan. Welnu, toen woonde ik allang niet meer met hem in één huis. Toen was ik al naar de andere kant van Zaandam verhuisd. Dus rot lekker een eind heen met je belasting. Ik heb mijn eigen zorgen.

Degenen die het nieuws mochten brengen, werd ook van alles verweten. Die zijn er nu dus ook wel klaar mee en hebben zich aan mijn zijde geschaard.
Daar ben ik op zich wel blij mee. Al ben ik erg verdrietig over hun verlies. Ze zijn voor rotte vis uit gemaakt. En dat verdienen ze echt niet. Ze hebben van alles voor dat stel gedaan en fungeerden enkel als boodschapper. You NEVER shoot the messenger.
En vrienden groeien niet aan bomen. Zeker goede vrienden niet.

Verder ben ik door M. (nu EINDELIJK de EX!) van mijn zuster voor lamme uitgemaakt.
Mijn zus liet mij boeken zien en zei dat ze die van hem te lezen had gekregen. Ik begreep uit haar woorden, dat het haar als literatuur was gegeven. Welnu, Chopenhauer (de fascist) en Nietsche (frustraat) zijn filosofen, geen literatuur. Mijns inziens geef je dat dus ook niet als zodanig.
En al heb ik mijn zus verkeerd begrepen, want ze had ook om filosofie gevraagd, dan nog. Je begint niet met die twee. Als je iemand daarin wilt interesseren, dan begin je met iets lichts. Het liefste een bloemlezing, een inleiding tot de filosofie.
Zij vertelde dit aan hem, op haar eigen wijze. Of eerder, deed daar een poging toe. Ze kwam niet goed uit haar woorden, omdat ze moeilijk kon vertellen wat ik gezegd had. Daarnaast liet hij haar weer eens niet uit praten.
Ze heeft hem de deur uiteindelijk uit gegooid, omdat hij begon te chagrijnen en zei dat hij de volgende dag wel weg zou gaan. Nee, dan ga je nu maar. Was haar mening.
En toen kwamen de berichten. Dat ik aan het kruis moest. Dat ze zich liet indoctrineren door die lamme. Wat weet die lamme nu van literatuur.

Welnu, M. Zoek de definitie een op bij wikipedia. Nietsche is GEEN, ik herhaal, GEEN literatuur.

En wat lamme betreft... Ik dacht dat jij zo intelligent was? Waarom maak je me dan uit voor lamme, in plaats van dat je het op mijn brein pakt? En als ik zo dom ben; waarom lees je dit blog dan? (Ja, ik weet dat je me nog steeds volgt. Zo ziek ben je wel.)

En als laatste.. Ik ben sinds de kleuterschool niet meer uitgemaakt voor lamme. Zelfs schoolgaande kinderen voelden zich te intelligent om me daar nog voor uit te maken.


donderdag 17 maart 2011

Geestelijk Kasteel

Door weer en wind. Teisterende stormen, sneeuw, hagel, ijs. Blakerende hitte, verblindend licht en het stik donker. Vanaf de andere kant van de wereld, leek. Enkel in japon en op flinterdunne schoenen.
Maar ik was er. Klopte op de poort van het kasteel van je ziel en wachtte.

“ Laat me binnen,” prevelde ik.
“ Het is hier koud en nat,”  jammerde ik.

Twee jaar heb ik voor je poort gestaan. Wachtend, verlangend. Om een antwoord, een teken van leven.
Elke steen ken ik. Ik heb ze dagen lang geteld, betast, geliefkoosd. Het mooiste kasteel dat ik ooit zag, in al zijn wanhoop en grootste glorie. Dreigend en verlangend tegelijkertijd. Een halve ruïne, maar vol trots.
In nissen heb ik geschuild. Hopend dat de koude zou vertrekken en ik mij spoedig mocht neerleggen in rust. Een warm welkom zou krijgen en wat bijstand, voor mijn ziek geworden hart. Ziek van verlangen, ziek van angst. Ziek van wanhoop, koortsig van verdriet. En het duurde maar en duurde maar.

Een laatste keer klopte ik op de deur, tegen beter weten in. Ik pakte mijn gescheurde, vale rokken bij elkaar, trok de stukke schoenen iets rechter en zette mijn eerste stappen om weer terug te keren.

En toen ging de deur open. Ik werd naar binnen gehaald en in de hal gezet. Ik mocht drogen en bij komen. Rusten en mij warmen aan een klein haardvuur. Ik weet niet of het genoeg was, maar het was iets. En ik was dus als een klein kind zo blij. Eindelijk weg uit dat nare weer en wat beschutting.

En de hal was prachtig. Groot, met schilderijen en beelden. Van alles om naar te kijken en in op te gaan. Dingen om te betasten en je te leren kennen. Geen foto’s meer, waar ik mijn hart aan verloor. De foto’s van beelden die mij aan het hart gingen, ze waren tastbaar geworden. Mijn vingers konden over de rondingen glijden, ik kon de poppen tegen mijn buste drukken. Ik voelde mij als een klein kind dat door een schatkamer doolde.

Langs de galerijen van beelden, die in de hal stonden, zag ik deuren. Daar keek ik eerst niet naar. Ging te veel op in de hal zelf. Maar na een tijdje liep ik terug. Ik werd nieuwsgierig naar de kamers die achter de deuren zaten. Wilde weten wat de geluiden waren die daaruit kwamen. Echt allemaal. De leuke, beangstigende, de smekende, verdrietige. Elke emotie, elke gebeurtenis. Maar de deuren bleven dicht. En hoe harder ik trok, hoe dichter de deur kwam te zitten.

Hoe harder ik schreeuwde om antwoord, hoe zachter de echo. Hoe zachter ik snikte om aandacht, hoe harder de oorverdovende stilte. Ik hoorde de echo van je stem wel. En je kwam soms bij mij slapen in de hal. Daar warmde ik mij dan aan. Hield je vast, alsof het de laatste dag van mijn leven was. En dat was soms ook zo. Ik wist immers dat je weer vertrekken zou. En dan moest ik alles weer alleen doen. En iedere keer als je vertrok, dan brak er iets in mij. Een scheurtje, een barstje. Priegelig klein, een splinter in mijn hart. Ik rechtte mij rug en ging door. Ervan overtuigd dat de aanhouder zou winnen. Ik had immers twee jaar buiten gewoond. Nu ben ik in ieder geval binnen. En droog en relatief warm.
Maar de splinters hebben zich vermenigvuldigd. En mijn stem is schor van het vragen. Mijn ogen rood van de tranen. Mijn hart ligt in stukjes en wordt bij elkaar gehouden door de splinters.

Ik ben op zoek naar een nieuwe jurk, nieuwe schoenen. En eigenlijk wil ik ook nog wel een jas, voor de zekerheid. Twijfelend en vol verdriet, loop ik naar de uitgang van je kasteel. Een laatste verlangende blik door je hal. Maar de beelden zitten onder het stof. De schilderijen zijn veranderd in schimmen. Het vuur dat mij ooit verwarmde, lijkt mijn grootste vijand geworden. De stilte is oorverdovend en de spoken beginnen mij op te jagen.

En nu.. Nu ik de deur heb geopend om te vertrekken, doe jij een kamer open. Laat je eindelijk een emotie zien, een teken van leven.
Ik weifel en twijfel. Ik weet niet wat de juiste keuze is. Ik wil in ieder geval een tijdje in mijn eigen kasteel. Mijn eigen jurken, mijn eigen lijf. Ontdekken wat mijn krachten zijn en wat mijn schoonheden. Ontdekken wat ik verlang, behalve rust. En vooral.... Dat ook bereiken. Bereiken op eigen kracht. Ik kan niet liefhebben, zonder van mezelf te houden. Ik kan geen rust ontvangen, als ik het zelf niet voort kan brengen. En dat bereik ik maar op één manier: Door mijn vleugels uit te spreiden en uit te slaan.

Je hal is mijn vijand geworden, o heer. Ik voel mij vermoeid en weet niet of ik nog vechten kan. Ik weet niet of het de moeite nog is. Dus ik verlaat het kasteel, dat staat vast. Of ik terugkom, is niet zeker. Als ik mijn eigen hart beluister, heeft het te veel pijn om door te gaan. Als ik jou roep hoor, bloed ik dood en kan ik niet weigeren. De pijn is mij immers bekend.

Ik moet weg, kan niet dralen. Mijn hart bloed, mijn stem is schor. Ik moet helen. En jij, o heer. Zet de deuren eens open. Laat de wind door de kamers waaien. Laat licht toe en haal eens wat bloemen naar binnen. Mocht ik niet terug komen, dan is het huis in ieder geval warmer wanneer een andere dame aan je deur klopt.

18 06-2010

vrijdag 11 maart 2011

Piano Sonate No. 14 in C mineur

Door de grenzen van de tijd,
Over barriëre's van de taal.

Jou ziel en zaligheid,
Die je niet uit kon spreken in woorden.
Te subtiel,
Te complex.
De woorden bleven steken in je keel.

En daarom,
Vertaalde je het in klanken.
Die klanken resoneren door mijn huis.
Laten zich vangen,
In de nerven van het hout.

En in de warme klanken van de piano,
Herken ik jou ziel.
De wanhoop, het verlangen.
De vurige hoop te communiceren.

Het desperate, om niet begrepen te worden.
Gevangen in de vallen,
Van je eigen hoofd.
Omdat je niet helder kunt communiceren,
En je eigen tijd vooruit gesneld bent.

Je perst emoties door de klanken,
In de hoop op herkenning.
Dat er één persoon is,
Die een fractie van een seconde,
Jou beroering begrijpt.

Dwars door de tanden van de tijd,
Herken ik jou.
Alsof jij eeuwen geleden bent gaan zitten,
En dit stuk geschreven hebt,
Speciaal voor mij.

O, hoe beroer je mij,
O hoe breng jij mij in vervoering.

Ik heb je ziel zo lief.

11-03-2011