Mijn hele leven heb ik gevochten.
Eerst om überhaupt te leven. Dat ik het gehaald heb, schijnt
een wonder te zijn. Maar daar gaan verschillende verhalen over. Ondertussen weet
ik zelf ook niet meer zo goed wat daarover wel en niet waar is. En eerlijk
gezegd boeit dat ook niet zo.
Als peuter en kleuter viel het wel mee. Ik kan me wel
herinneren dat buurtgenootjes verschrikkelijke dingen zeiden. En er was een
meisje dat om de hoek woonde, waar ik gewoon doodsbenauwd voor was. Ze heeft me
nogal eens een pak slaag gegeven. Maar ach. Zij verhuisde. En vertelde mij op
de dag dat ze ging verhuizen, dat ze er spijt van had. Ik weet nog dat ik, toen
ze me achterna kwam –dit keer om excuses te maken- maar van ja geknikt heb. Ik heb
het gelaten over me heen laten komen. Doodsbenauwd was ik. Maar zij ging weg. En
dat was weer een pestkop minder.
Lagere school en middelbare school waren hel. Gomp, wat
kunnen kinderen terroriseren. Ik kan er nog panisch van raken. Er is me gezegd
dat ik de mensen die me dat hebben aangedaan daar, moet vergeten. Maar dat kan
ik niet echt. Niet dat ik ze nog zo veel kwalijk neem. Het ze aan blijven
rekenen heeft geen zin. Ik krijg er die tijd niet mee terug. Maar wat ‘vergeving’
betreft geldt hetzelfde. Ik blijf uitgescholden zijn, wekelijks in elkaar
gebeukt en aangerand.
Nog steeds zit er een groen monster in mijn hoofd, dat
herhaald dat ik niets waard ben. Nog steeds is daar die echo, die zegt dat ik
dom ben en lelijk. En wanneer het een tijdje niet goed gaat, wordt die vage
echo een schreeuw. Een schreeuw die in mijn achterhoofd zichzelf maar blijft
herhalen. En nu, meer dan 16 jaar later,zit dat monster er nog steeds. En hoe ik ook vecht, dat monster is verbonden. Onlosmakelijk aan mijn essentie vast geklonken.
Vanmiddag liep ik naar het centrum. Ik had de simkaart uit
mijn toestel gehaald. Weer terug gestopt en de simkaart werd niet herkend. Dus
ik naar de winkel om na te laten gaan waar dat aan lag. (Bleek dat ik de
simkaart tussen het stalen plaatje en het plastic stak, in plaats van het
gouden koperen plaatje en het stalen plaatje. Hoe het me gelukt is, geen idee.
Maar ik weet wel waar ik voortaan op moet letten.
Desalniettemin, ik liep dus door het centrum. Allemaal vrouwen
met kinderen. Vijftig plussers, kinderen, pubers, studenten. Mensen die klaar
waren met hun carrière, of er nog iets van gaan maken. En ik voelde me niet
thuis. De tranen sprongen in mijn ogen. Ik ben werkloos. Ik ben nutteloos.
Op zulke momenten vraag ik mij af, of ik de juiste keus wel
gemaakt heb. Had ik niet beter kunnen trouwen? Als een volgzaam vrouwtje een
leuke kerel kunnen uitzoeken, meer een leuk salaris. Glimlachen, extra aandacht
besteden aan mijn nagels, kindjes baren en vooral meedenken met zijn carrière.
Er genoegen in scheppen dat ik zijn sokken was. Keuvelen met de buurvrouw over
de prijs van luiers en dat Pietje al zo groot wordt. Mijn keuken kwaliteiten
tot een summum verhogen en hoge ogen opgooien, met mijn zelfgemaakte appeltaart.
Heb ik niet de moeilijkste weg van allemaal gekozen? Door te
verhuizen naar een bouwval en het zelf te willen rooien. Door zelf mijn geld te
willen verdienen en niet een ander voor me te laten zorgen. Heb ik mezelf niet
een onmogelijke opgave gegeven? Ik bedoel… Ik solliciteer me suf.
Het uitzendbureau zou mee moeten werken. Maar tot nu toe komt alle initiatief bij mij vandaan. Ja, woensdag moet ik weer een gesprek aan. Iets van algemene informatie, aan mij en anderen die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Maar een voorstel voor een vacature heb ik tot noch toe niet van ze gekregen. En dat stemt zo moedeloos.
Het uitzendbureau zou mee moeten werken. Maar tot nu toe komt alle initiatief bij mij vandaan. Ja, woensdag moet ik weer een gesprek aan. Iets van algemene informatie, aan mij en anderen die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Maar een voorstel voor een vacature heb ik tot noch toe niet van ze gekregen. En dat stemt zo moedeloos.
Ik ben zo bang te moeten leven van 30 euro per week. Om me
heen hoor ik, dat ik de moed niet moet laten zakken. En het is ook te vroeg om
te gaan wanhopen. Maar geloof me. Ik zit nu vijf weken thuis. En ik vlieg tegen
de wanden op. Ik ben wel even uit gebreid. De tv komt me de strot uit. En ik
heb eigenlijk weinig meer te vertellen, aan vrienden en familie. Er gebeurt
niet veel meer. Geen gekke klanten die dingen willen die niet kunnen.
En dan komt dat groene, walgelijke monster weer, met zijn
gif. Een sissende stem, die twijfel zaait. “Zie je wel, je kunt het niet. Dat
huis was je bewoont is een tocht-hok. Waterschade, een kapotte en levensgevaarlijke
trap. Je vrienden hebben je de rug toegekeerd. Ook vele mensen die je jaren
kende. Je weet een baan niet vast te houden. Je bent bijna je vriend kwijt
geraakt. Je bent het niet waard.’
Op zulke momenten heb ik de behoefte om door mijn knieën te
zakken en het uit te schreeuwen. Ik wil dan nog steeds een scheurtje in het
universum maken en mijn hoofd daarin steken. Om het op een schreeuwen te
zetten. Alle pijn eruit gooien, vanuit mijn tenen. Schreeuwen hoe oneerlijk het
is. Als een kleuter zielig gaan zitten doen, als een peuter gaan zitten mokken.
Want ik voel me dan zo klein. Ik wil weg kruipen in één van mijn zelf gemaakte
dekens. En slapen. Slapen tot de wereld is vergaan, of de pijn uit mijn hart
weg is. Net wat eerder komt.
Wat opvalt is dat ik in dit soort momenten aan de ene kant
mensen afstoot, terwijl ik ze aan de andere kant aantrek. Ik wil niet echt naar
vrienden toe. Ik heb ze immers niets leuks te vertellen. Maar ik wil wel mijn
hart uit storten bij mijn vriend. Ik wil wel van hem een teken van leven. En nu
heb ik algemene mailtjes gestuurd. Over
wat ik allemaal gedaan heb. Dat ik op FaceBook en What’s App zit. Ik heb nog
geen reactie gehad. En dat is helemaal niet erg. Dat betekend waarschijnlijk
eerder dat ook hij de informatie aan het verwerken is, dan iets anders.
Maar dat monster schreeuwt dan gelijk weer het meest
dramatische. Dat het hem niet zou interesseren. Dat is een moment dat ik wel
weet dat het monster weer bezig is. Want ik weet dat het niet zo is. Maar het
blijft een gevecht. Ik blijf hardop tegen mezelf moeten zeggen, dat hij nog steeds van me houdt. En dat het enkel mijn angsten zijn, die zeggen dat hij weg zou gaan en het hem niet zou interesseren.
Stuur de spoken weg,
Jaag de echo’s op.
Verbrand de schepen,
Van vergane glorie.
Herrijs!
Herrijs,
Vloot van verlangen.
Scheepswand van beloften,
Transformeer,
Van verlangen,
Naar waarheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten