Lieve leukerds en leuke lieverds,
Steeds vaker wil ik terug. Terug naar de tijd dat ik alleen woonde.
Het leek allemaal zo veel simpeler toen.
Er was eenzaamheid, maar die ging ik te lijf met een kat. Klaar. Geslijm van een snorrend beest tegen je buik laat een hoop verdwijnen.
Er was verdriet. Verdriet om leegte. Maar de leegte van toen lijkt in het niets te vallen in vergelijking met die van nu. Toen lag ik echt alleen in bed, in tegenstelling tot nu.
Het doet zo'n pijn. Elke dag lijkt er een stukje extra te sterven. Elke dag lijk ik verder weg te drijven van mijn man. Hij ligt naast me, maar is kilometers van me verwijderd. Elke dag verdwijnt er weer een stukje van wie ik was en ben. De vrouw in mij -elke vrouw in mij met al haar pracht, macht en kracht- sterft iedere dag een beetje verder af. Om een kale vlakte met een gapend gat achter te laten.
Ik weet niet meer hoe ik communiceren moet. Mijn keel doet letterlijk zeer en lijkt te worden dichtgeknepen, elke keer als ik iets wil zeggen. Bij elke toenadering krijg ik probeer te maken, word ik tegengewerkt. Is het niet door mijn stem die verlamd, dan is het wel door angst die toeslaat of een kat die letterlijk tussen ons in komt liggen. En zo ver is het dus al. Ik durf niet eens meer een kat te verwijderen. De wens van de kat heeft meer gewicht dan mijn nood. Hoe erg is dat?!
Ik was eerder naar bed gegaan. Om nog even te lezen, om tot rust te komt, in de hoop dat hij bij me zou komen. Waar ik echt op hoopte weet ik niet eens. Misschien seks, misschien een gesprek. In ieder geval een toenadering, een vorm van connectie. En hij kwam ook naar bed. Daar was ik blij om, al was dat boek in zijn hand minder leuk. Maar ook hij legde dat weg en draaide zich naar mij.
Toen kwam de kat er dus tussen. Ik durfde hem niet weg te duwen. Dit omdat ik dus ook niet echt wist wat ik nou wilde. Ik durf niet eens meer ergens op te hopen, dus een wens uitspreken lijkt nog moeilijker dan het beklimmen van de Kilimanjaro.
Er was één sprankje hoop. Als híj́ nou die kat wegduwt... Dan durf ik wel wat dichterbij te komen.
Maar nee. Dat deed hij niet. Hij is gaan slapen. Hij ligt nu heerlijk te dromen, terwijl ik hier tik en vecht tegen de tranen. Waar ik verschrikkelijk in faal.
Mag ik niet gelukkig zijn? Is een huwelijk niet weggelegd, met het huiselijk geluk? Stel ik te hoge eisen? Ben ik onrealistisch?
Waarom? Waarom wordt iedere keer wanneer ik iets opbouw alles binnen de kortst mogelijke tijd uit mijn handen geslagen? Welke schikgodin heb ik beledigd? Wat moet ik doen om haar te vermurwen?
Ik kan niet meer. Ik wil niet meer. Niet zo. Niet zwart. Ik ben verdwaald, de weg kwijt. En de weg naar vergetelheid klinkt steeds zoeter. Dan is er geen angst meer. Geen falen, geen teleurstelling, afkeuring of verdriet. En dat maakt mijn moede hart zo zwaar.
Geheel de Uwe
Mystic M.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten