Door weer en wind. Teisterende stormen, sneeuw, hagel, ijs. Blakerende hitte, verblindend licht en het stik donker. Vanaf de andere kant van de wereld, leek. Enkel in japon en op flinterdunne schoenen.
Maar ik was er. Klopte op de poort van het kasteel van je ziel en wachtte.
“ Laat me binnen,” prevelde ik.
“ Het is hier koud en nat,” jammerde ik.
“ Het is hier koud en nat,” jammerde ik.
Twee jaar heb ik voor je poort gestaan. Wachtend, verlangend. Om een antwoord, een teken van leven.
Elke steen ken ik. Ik heb ze dagen lang geteld, betast, geliefkoosd. Het mooiste kasteel dat ik ooit zag, in al zijn wanhoop en grootste glorie. Dreigend en verlangend tegelijkertijd. Een halve ruïne, maar vol trots.
In nissen heb ik geschuild. Hopend dat de koude zou vertrekken en ik mij spoedig mocht neerleggen in rust. Een warm welkom zou krijgen en wat bijstand, voor mijn ziek geworden hart. Ziek van verlangen, ziek van angst. Ziek van wanhoop, koortsig van verdriet. En het duurde maar en duurde maar.
Een laatste keer klopte ik op de deur, tegen beter weten in. Ik pakte mijn gescheurde, vale rokken bij elkaar, trok de stukke schoenen iets rechter en zette mijn eerste stappen om weer terug te keren.
En toen ging de deur open. Ik werd naar binnen gehaald en in de hal gezet. Ik mocht drogen en bij komen. Rusten en mij warmen aan een klein haardvuur. Ik weet niet of het genoeg was, maar het was iets. En ik was dus als een klein kind zo blij. Eindelijk weg uit dat nare weer en wat beschutting.
En de hal was prachtig. Groot, met schilderijen en beelden. Van alles om naar te kijken en in op te gaan. Dingen om te betasten en je te leren kennen. Geen foto’s meer, waar ik mijn hart aan verloor. De foto’s van beelden die mij aan het hart gingen, ze waren tastbaar geworden. Mijn vingers konden over de rondingen glijden, ik kon de poppen tegen mijn buste drukken. Ik voelde mij als een klein kind dat door een schatkamer doolde.
Langs de galerijen van beelden, die in de hal stonden, zag ik deuren. Daar keek ik eerst niet naar. Ging te veel op in de hal zelf. Maar na een tijdje liep ik terug. Ik werd nieuwsgierig naar de kamers die achter de deuren zaten. Wilde weten wat de geluiden waren die daaruit kwamen. Echt allemaal. De leuke, beangstigende, de smekende, verdrietige. Elke emotie, elke gebeurtenis. Maar de deuren bleven dicht. En hoe harder ik trok, hoe dichter de deur kwam te zitten.
Hoe harder ik schreeuwde om antwoord, hoe zachter de echo. Hoe zachter ik snikte om aandacht, hoe harder de oorverdovende stilte. Ik hoorde de echo van je stem wel. En je kwam soms bij mij slapen in de hal. Daar warmde ik mij dan aan. Hield je vast, alsof het de laatste dag van mijn leven was. En dat was soms ook zo. Ik wist immers dat je weer vertrekken zou. En dan moest ik alles weer alleen doen. En iedere keer als je vertrok, dan brak er iets in mij. Een scheurtje, een barstje. Priegelig klein, een splinter in mijn hart. Ik rechtte mij rug en ging door. Ervan overtuigd dat de aanhouder zou winnen. Ik had immers twee jaar buiten gewoond. Nu ben ik in ieder geval binnen. En droog en relatief warm.
Maar de splinters hebben zich vermenigvuldigd. En mijn stem is schor van het vragen. Mijn ogen rood van de tranen. Mijn hart ligt in stukjes en wordt bij elkaar gehouden door de splinters.
Ik ben op zoek naar een nieuwe jurk, nieuwe schoenen. En eigenlijk wil ik ook nog wel een jas, voor de zekerheid. Twijfelend en vol verdriet, loop ik naar de uitgang van je kasteel. Een laatste verlangende blik door je hal. Maar de beelden zitten onder het stof. De schilderijen zijn veranderd in schimmen. Het vuur dat mij ooit verwarmde, lijkt mijn grootste vijand geworden. De stilte is oorverdovend en de spoken beginnen mij op te jagen.
En nu.. Nu ik de deur heb geopend om te vertrekken, doe jij een kamer open. Laat je eindelijk een emotie zien, een teken van leven.
Ik weifel en twijfel. Ik weet niet wat de juiste keuze is. Ik wil in ieder geval een tijdje in mijn eigen kasteel. Mijn eigen jurken, mijn eigen lijf. Ontdekken wat mijn krachten zijn en wat mijn schoonheden. Ontdekken wat ik verlang, behalve rust. En vooral.... Dat ook bereiken. Bereiken op eigen kracht. Ik kan niet liefhebben, zonder van mezelf te houden. Ik kan geen rust ontvangen, als ik het zelf niet voort kan brengen. En dat bereik ik maar op één manier: Door mijn vleugels uit te spreiden en uit te slaan.
Je hal is mijn vijand geworden, o heer. Ik voel mij vermoeid en weet niet of ik nog vechten kan. Ik weet niet of het de moeite nog is. Dus ik verlaat het kasteel, dat staat vast. Of ik terugkom, is niet zeker. Als ik mijn eigen hart beluister, heeft het te veel pijn om door te gaan. Als ik jou roep hoor, bloed ik dood en kan ik niet weigeren. De pijn is mij immers bekend.
Ik moet weg, kan niet dralen. Mijn hart bloed, mijn stem is schor. Ik moet helen. En jij, o heer. Zet de deuren eens open. Laat de wind door de kamers waaien. Laat licht toe en haal eens wat bloemen naar binnen. Mocht ik niet terug komen, dan is het huis in ieder geval warmer wanneer een andere dame aan je deur klopt.
18 06-2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten